Sinds ik weerwoord geef op ‘briljante’ ideetjes van vrienden of niet zo bevriende kennissen, merk ik dat ik niet mag klagen. Volgens mij is het geen klagen wat ik doe, volgens hen kennelijk wel.
Op de opmerking dat het zo heerlijk is dat ik weer thuis kan douchen, in plaats van in het verpleeghuis op de hoek, merk ik meestal op dat het inderdaad fijn is, maar dat ik wel een beetje de privacy mis. Als ik douche moet er altijd iemand van de thuiszorg naast me staan, om te voorkomen dat ik uit de douchestoel val. Op die manier is jezelf verwennen met een hammam-pakket (eerst scrubben, daarna lekkere olie) toch heel anders. De toehoorders schieten direct in het noemen van oplossingen. De meest gehoorde is dat ik me vast moet binden op de douchestoel zodat ik er niet uit kan vallen, zelfs niet als ik van mijn stokje ga. Ja, heerlijk douchen lijkt me dat. Wie geeft me de olie even aan?
Een andere veel voorkomende opmerking is hoe fijn het voor mij zal zijn om buiten rondgeduwd te worden in mijn rolstoel. Dat is inderdaad fijn, maar als de temperatuur dichtbij het vriespunt ligt, toch ook best koud. De ‘instant’ oplossing is dan meestal dat ik een plaid over mijn knieën moet leggen. “Haha, je weet wel, zoals die bejaarden dat doen!”. Waarom denk je dat ik dat niet doe?
Laatst was ik op een receptie, waar iemand me vertelde hoe heerlijk het voor mij is dat de trombosedienst aan huis komt. “Wat zul je daar blij mee zijn”. Natuurlijk is dat fijn dat het mogelijk is, maar …. Verder kom ik niet. De spreekster heeft haar hoofd weggedraaid.
Ik mag niet klagen.